op de boemel gaan 1.0
((vooral) in België)
uitgaan en daarbij veel alcohol nuttigen, vooral door de kroegen af te lopen; aan
de zwier gaan; de bloemtjes flink buitenzetten
Algemene voorbeelden
Vier Mechelaars vermoordden drinkebroer [...]. De recherche van de stedelijke politie en de BOB van Mechelen hebben gisteren vier mannen opgepakt, die allen bekenden. De vier verdachten waren de avond voor de moord samen met hun slachtoffer op de boemel geweest.
'Dit departement is geen amateursbedrijfje. Wij hebben hier met grondstoffen, wereldzeeën en luchtruimen te maken. De tijd verslindt de steden, geen tronen blijven staan. Wij moeten wel eens ongezien met een Afrikaans opperhoofd op de boemel gaan. En daar maken wij dan dossiers over.'